Dat er in het dichtbevolkte Nederland nog heel wat natuurgebieden aanwezig zijn is mede te danken aan Hans Paul Gorter. Hij werd in 1914 in Amsterdam geboren als zoon van Arnold Marc Gorter, een succesvol landschapsschilder die hem de liefde voor de natuur bijbracht. Op het gymnasium werd de jonge Gorter lid van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN). Daar deed hij vrienden voor het leven op. Hoewel zijn hart niet naar de rechtenstudie uitging, besloot hij toch dat vak te gaan studeren. Als eigenaar van een landgoed in Vorden kreeg zijn familie te maken met de Natuurschoonwet (1928). Gorter begreep dat je met wetgeving iets kon bereiken op het gebied van natuurbehoud. Hij behaalde zijn doctoraaldiploma in 1939 en vond werk als volontair administrateur bij de gemeentesecretarie van ’s Graveland.
In de crisisjaren dertig werden in Nederland natuurgebieden op de schop genomen in het kader van de werkloosheid. Gorter zag het met afgrijzen aan. Hij begon met het verzamelen van documentatie en overwoog te gaan promoveren op natuurbeschermingswetgeving. Maar kort daarop maakte hij kennis met Piet van Tienhoven, voorzitter van Natuurmonumenten, die hem vroeg te komen werken op het verenigingskantoor in Amsterdam.
Natuurmonumenten
Gorter begon eind 1940 bij Natuurmomenten. De toen reeds 65-jarige Van Tienhoven betrok hem spoedig bij vrijwel al zijn werkzaamheden. Tussen beide mannen die elkaar evenaarden in werklust en bestuurlijke talenten ontstond een diepe genegenheid.
Door het kritisch optreden van NJNers tijdens de oorlogsjaren, realiseerde Gorter zich dat de organisatie van Natuurmonumenten kwetsbaar was. Dit leidde ertoe dat in 1947 een statutenwijziging werd doorgevoerd. Er kwam een systeem waarbij alleen door leden gekozen afgevaardigden stemrecht hadden en er werd voor het eerst in de vereniging een (driehoofdige) directie aangesteld, met Gorter als een van de directeuren. Op zijn advies werd de bioloog en oud-NJN’er Victor Westhoff, benoemd tot (parttime) medewerker van Natuurmonumenten die de vereniging ging adviseren bij het beheer van de terreinen.
In 1951 kon Gorter bij Natuurmonumenten een eenvoudig houten huisje huren aan de rand van het Naardermeer. Gorter knapte het huisje, dat nauwelijks voorzieningen had, eigenhandig op. Het jaar daarop trouwde hij met de biologe en tuinarchitecte A.J. (Lies) ter Pelkwijk, een zus van de befaamde, jonggestorven bioloog Jan Joost ter Pelkwijk.
Na het overlijden van Van Tienhoven en het aftreden van mede-directeur Jan Drijver kreeg Hans Gorter de leiding over de dagelijkse gang van zaken. Waar Van Tienhoven zich terughoudend tegenover overheidssubsidie had opgesteld om zoveel mogelijk onafhankelijk te blijven, maakte Gorter vanaf medio jaren vijftig gebruik van de mogelijkheden om 50% rijkssubsidie te krijgen voor onrendabele terreinaankopen. Door zijn toedoen richtte Natuurmonumenten zich ook meer dan voorheen op het grote publiek. Zijn beleid wierp duidelijk vruchten af. In 1940 bezat de vereniging ruim13.000 ha natuurgebied. Bij zijn afscheid in 1979 had de vereniging 35.000 ha onder haar beheer. Het ledental groeide al even spectaculair: van 12.000 naar ruim 250.000.
Bruggenbouwer
Naast zijn werk voor Natuurmonumenten trad Gorter op als voorzitter of bestuurslid van een groot aantal organisaties, zoals de Contact-Commissie voor Natuur- en Landschapsbescherming. Binnen deze overkoepelende organisatie van de particuliere natuurbescherming kon hij zijn passie voor landschapsverzorging en ruimtelijke ordening uitleven. Op zijn initiatief werd kort na de oorlog het mededelingenblaadje van de Contact-Commissie omgezet in het tijdschrift Natuur en Landschap. Dit blad, dat ook aan journalisten en politici werd gezonden, ontwikkelde zich tot een toonaangevend orgaan dat bijdroeg tot een beter beleid op het gebied van natuur- en landschapsbescherming. Behalve artikelen leverde Gorter ook foto’s voor het blad, want hij was een verwoed natuurfotograaf.
Een andere belangrijke nevenfunctie van Gorter was zijn werk voor de Natuurbeschermingsraad. Dit kort na de oorlog opgerichte officiële adviescollege van de regering functioneerde jarenlang onder de naam Voorlopige Natuurbeschermingsraad. Pas bij de inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet (1968), kon de aanduiding ‘Voorlopige’ uit de naam worden geschrapt.
Als bestuurder was Gorter een bruggenbouwer die met tact en kennis van zaken mensen met uiteenlopende belangen op een lijn wist te krijgen. Behalve aan de genoemde organisaties leverde Gorter zo een bijdrage aan onder meer de Stichting Gooisch Natuurreservaat, Stichting Huis Bergh, Stichting Noordhollands Landschap, Stichting Landgoed Linschoten en de Centrale Cultuurtechnische Commissie.
Milieu
Terwijl Van Tienhoven niet betrokken was bij het milieubehoud (het ‘milieu’ speelde in zijn tijd ook nog nauwelijks een rol), lag dit voor Gorter anders. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg Nederland door de snel opbloeiende industrie te maken met ernstige vormen van milieuverontreiniging. De schade die de mens aan natuur en landschap toebracht, onder meer door het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen, werd plotseling overduidelijk. Om sterker te staan in de strijd tegen de aantasting van het milieu voerde Gorter, namens de Contact-Commissie en Natuurmonumenten, overleg met de Nederlandse Vereniging tegen Water- Bodem en Luchtverontreiniging en de Stichting Centrum Milieuzorg. Dit leidde in 1972 tot de oprichting van de Stichting Natuur en Milieu. Ook binnen deze organisatie deed Gorter belangrijk werk.
‘Ruimte voor Natuur’
Na zijn pensionering bij Natuurmonumenten wierp Gorter zich op de geschiedschrijving van de vereniging. In 1986 verscheen het magistrale Ruimte voor Natuur, een fraai geïllustreerd standaardwerk waarin hij niet alleen de geschiedenis van Natuurmonumenten behandelde, maar de hele natuurbeschermingsbeweging. Voor zijn werk ontving Gorter diverse koninklijke en andere onderscheidingen, waaronder een eredoctoraat van de Universiteit van Utrecht. De laatste tien jaar van zijn leven leidde Gorter een enigszins teruggetrokken bestaan. In 1998 verhuisde hij met zijn vrouw van het idyllisch, maar zeer afgelegen huisje aan het Naardermeer naar het huis van de familie Gorter in Vorden. Na een kort ziekbed overleed Hans Gorter op 14 februari 2001, vlak na zijn 87ste verjaardag. Zijn as werd verstrooid in het Naardermeer.
Een ‘bekommerde optimist’
De natuurbescherming was Gorters grote passie. In februari 1945 schreef hij aan Westhoff: ‘Het zal jou ook wel zoo gaan, dat je min of meer “bezeten†bent door de natuurbescherming en dat die voortdurend je gedachten bezig houdt.’ Net als Van Tienhoven en Thijsse was hij idealistisch en strijdbaar zonder de realiteit uit het oog te verliezen. De onstuimige bevolkingsgroei beschouwde hij als een gegeven en dus ook het feit dat de natuur daardoor wel eens behoorlijk in het gedrang kwam. Anders dan Thijsse, een ‘onverbeterlijke’ optimist, was Gorter niet geheel gerust over de toekomst van de natuur in Nederland. Hij had er wel vertrouwen in dat nieuwe generaties het leefmilieu niet geheel en al zouden verpesten, maar het onbekommerde van Thijsse had hij niet. Gorter omschreef zichzelf als een ‘bekommerde optimist’.
Beknopte versie van Marga Coesèl, “Natuurbeschermer Hans Gorter, een ‘bekommerde optimist’.†De Levende Natuur  110 (2009): 235-238.